“Onze Koning lijkt mij een geschikte peer waarmee je prima kan lachen of een avondje doorzakken. Hij komt me over als een zachtaardig mens en een liefdevolle vader. Ik ken hem verder natuurlijk niet, dus wie zal het zeggen, maar hij lijkt me wel oké. Maar ja, kwalificeert hij zich daarmee als koning? Dat is natuurlijk de grote vraag.
Laatst was ik in mijn stad op de uitslagenavond van de gemeenteraadsverkiezingen. Met een zeer matig smakend alcoholvrij biertje in de hand raakte ik in gesprek met een medebezoeker. We kwamen in het kader van de verkiezingen (niet geheel per ongeluk) op het onderwerp Koningshuis. De man meldde mij: “Ik ben ook geen fan van het Koningshuis, maar ik vind het onderwerp niet belangrijk genoeg om aandacht te geven. Er zijn zoveel andere zaken die belangrijker zijn. En hij ís nu eenmaal onze Koning, dus we moeten het ermee doen.” Ik was even stil. Het antwoord had ik al vele malen vaker gehoord. En het was niet zozeer dat ik niet wist wat ik moest zeggen, maar mijn stilte kwam voort uit het nog dieper indalende besef dat we iets in stand houden waar we eigenlijk niet meer achter staan.
De NOS meldde op Prinsjesdag 2021: “Vertrouwen in koning Willem-Alexander gedaald”. Slechts 44 procent van de Nederlanders gaf toen aan vertrouwen in hem te hebben. Op Koningsdag van datzelfde jaar was dat nog 57 procent. Vooral onhandige acties dragen hieraan bij, zoals een vakantie naar Griekenland tijdens de coronapandemie. Sterker nog: Telkens als het koningspaar in het nieuws komt, is er commotie. Bijvoorbeeld tijdens het EK voetbal toen ze tijdens een bezoek aan een Oranjestraat de coronaregels negeerden, vanwege de sluiting van een deel van Kroondomein Het Loo, of toen ze tijdens de Oekraïne crisis naar Lech gingen om te skiën. Dit werpt de vraag op: hoeveel rare acties hebben we nog nodig voor bij ons het besef indaalt dat het zo niet meer kan? Voordat we zeggen: Hij ís dan wel onze Koning, maar nú is het genoeg!
Het bij de Nederlander ontbreken van enige actiebereidheid is in die zin hoogst opmerkelijk. Zeker gezien de vele verzoeken om af te treden die onze bewindslieden (terecht of onterecht) naar het hoofd geslingerd krijgen. Of de publiekelijke veroordeling van bekende Nederlanders. Zelfs als het alleen al lijkt dat ze een fout hebben begaan, kunnen zij direct naar hun carrière fluiten vóórdat er ook maar één onafhankelijke rechter aan te pas is gekomen. Zolang de subjectiviteit hoogtij viert, legt de objectiviteit het blijkbaar af. Ook ten aanzien van het Koningshuis. En daar berust ik dan maar in. Van mij hoor je geen rationele argumenten meer. Deze jongen wacht zijn tijd wel af. Want vroeg of laat doet de Koning zeker iets dat de Nederlander hem écht niet vergeeft. Ondertussen hef ik het glas. Met een glimlach. “Op Willem Alexander! Het is een goeie jongen. Proost!””